De geschiedenis van 1992
Op 22 januari om 14:52 UTC werd de Space Shuttle Discovery gelanceerd vanaf lanceerbasis Kennedy Space Center.
Aan boord van deze vlucht waren de Spacelab Long Module 2 en zeven astronauten.
De missie had als hoofddoel onderzoek naar de effecten van de microzwaartekracht op organismen, dit onderzoek werd verricht in de International Microgravity Laboratory 1 (IML 1).
Na een verblijf van achtdagen maakte de Discovery op 20 januari een veilige landing op Edwards Air Force Base.
Foto v.l.n.r.: Zittend; Stephen Oswald, Roberta Bondar, Norman Thagard, Ronald Grabe, David Hilmers, Ulf Merbold, William Readdy.
Op 17 maart om 10:54 UTC werd de Soyuz-TM 14 gelanceerd vanaf Baikonur Cosmodrome.
Kosmonauten Alexander Viktorenko en Alexander Kaleri behoorden tot expeditie MIR EO-11.
De aan boord zijnde drie kosmonauten koppelden twee dagen later aan het Russische ruimtestation MIR.
De kosmonaut Klaus-Dietrich Flade bleef achter in de MIR, Michel Togini van Soyuz-TM 15 en de twee kosmonauten Alexander Viktorenko en Alexander Kaleri landden veilig op 22 juli op de Steppe van Kazachstan.
Foto v.l.n.r: Klaus-Dietrich Flade, Alexander Viktorenko en Alexander Kaleri.
Op 24 maart om 13:13 UTC werd de Space Shuttle Atlantis gelanceerd vanaf lanceerbasis Kennedy Space Center.
Aan boord van deze vlucht waren de Spacelab Atlas-1 en zeven astronauten.
In de Atmospheric Laboratory for Applications and Science (ATLAS-1) werd wetenschappelijk onderzoek verricht op het gebied van atmosferische-chemie, ultraviolette astronomie, ruimteplasma en zonnestraling.
Na een verblijf van bijna negendagen maakte de Atlantis op 2 april een veilige landing op Kennedy Space Center Shuttle Landing Facility.
Foto v.l.n.r.: Zittend; Brian Duffy, en Charles Bolden. Staand; Byron Lichtenberg, Michael Foale, David Leestma, Kathryn Sullivan en Dirk Frimout.
Foto v.l.n.r.: Kathryn Thornton, Bruce Melnick, Pierre Thuot, Daniel Brandenstein, Kevin Chilton, Thomas Akers en Richard Hieb.
Op 7 mei om 23:40 UTC werd de Space Shuttle Endevour gelanceerd vanaf lanceerbasis Kennedy Space Center.
Aan boord van deze vlucht waren zeven astronauten. Dit was de eerste vlucht van de Endeavour en de missie was de reparatie van de Intelsat VI satelliet, omdat deze niet uit een lage baan om de aarde kon komen. Om tot een goed eindresultaat te komen was er een ruimtewandeling nodig, in dit geval was het voor het eerst dat er drie astronauten tegelijk van het zelfde ruimteschip en op het zelfde tijdstip een EVA (Extra Vehicular Activity) maakte.
Na de geslaagde reparatie kon de Intelsat VI satelliet, die in maart 1990 was gelanceerd, in de juiste geostationaire baan worden gemaneuvreerd.
Na een verblijf van bijna negendagen maakte de Endeavour op 16 mei een veilige landing op Kennedy Space Center Shuttle Landing Facility.
De NASA lanceerde de astronomie satelliet EUVE op 7 juni om 16:40 UTC vanaf lanceerbasis Cape Canaveral.
Ruimtetelscoop Extreme Ultraviolet Explorer (EUVE) beschikte over instrumenten voor ultraviolette straling en was de eerste satellietmissie voor de korte golf ultraviolet bereik.
De missie deed observaties in verschillende gebieden door gebruikmaking van het extreme ultraviolette (EUV) frequentiebereik. Een van de doelstellingen was het observeren van witte dwergen en coronale sterren.
Astronomiesatelliet EUVE werd op 31 januari 2001 buitengebruik gesteld en verbrandde een jaar later in de aardse atmosfeer.
Op 25 juni om 16:12 UTC werd de Space Shuttle Columbia gelanceerd vanaf Kennedy Space Center.
Aan boord van deze vlucht waren de EDO pallet, Spacelab Long Module 1 en zeven astronauten.
Het doel van de missie met de naam United States Microgravity Laboratory (USML-1) was onderzoek naar microzwaartekracht.
Na een verblijf van bijna veertiendagen maakte de Columbia op 9 juli een veilige landing op Kennedy Space Center Shuttle Landing Facility.
Foto v.l.n.r.: Ellen Baker, Kenneth Bowersox, Bonnie Dunbar, Richard Richards, Carl Meade, Eugene Trinh en Lawrence DeLucas.
De NASA lanceerde de zon observatiesatelliet SPAXEX op 3 juli om 14:19 UTC vanaf lanceerbasis Vandenberg Air Force Base.
Deze zon observatiesatelliet Solar Anomalous and Magnetospheric Particle Explorer (SAMPEX) was de eerste satelliet van het Small Explorer Program en was een samenwerking tussen de NASA en het Duitse Max Planck Institute for Extra-terrestrial Physics.
Het ruimtevaartuig dat vier instrumenten aan boord waren ontworpen om de kosmische straling, emissies van de zonne-energetisch deeltjes en elektronentellingen in de magnetosfeer van de aarde te meten.
De missie van drie jaar werd uiteindelijk elf jaar waarna de satelliet op 3 november 2012 in de aardse atmosfeer verbrandde.
Op 24 juli lanceerde de NASA om 14:26 UTC de DUVE vanaf lanceerbasis Cape Canaveral.
De astronomiesatelliet Diffuse Ultraviolet Experiment (DUVE) was een experiment en was gemonteerd op tweede trap van de raket waarmee het gelanceerd was.
Het experiment bestond uit het uitvoeren van spectroscopie van diffuse emissie van de materie en energie die zich tussen de sterren in een sterrenstel bevindt, het zet zogenaamde interstellair medium, om zo kennis te krijgen van de dynamiek en evolutie van het heelal en de Melkweg.
Na vier uur was het experiment voorbij omdat de aanwezige batterijen van de tweede trap leeg was.
Op 27 juli om 06:08 UTC werd de Soyuz-TM 15 gelanceerd vanaf Baikonur Cosmodrome.
De kosmonauten Anatoly Solovyev en Sergei Avdeyev maakten deel uit van expeditie MIR EO-12.
De aan boord zijnde drie kosmonauten koppelden twee dagen later aan het Russische ruimtestation MIR.
De kosmonaut Michel Togini bleef achter in de MIR en de kosmonauten Anatoly Solovyev en Sergei Avdeyev landden veilig op 1 februari 1993 op de Steppe van Kazachstan.
Foto v.l.n.r: Michel Tognini, Anatoly Solovyev en Sergei Avdeyev.
Foto v.l.n.r.: Zittend; Andrew Allen en Loren Shriver. Staand; Marsha Ivins, Claude Nicollier, Jeffrey Hoffman, Franklin Chang-Diaz en Franco Malerba.
Op 31 juli om 13:56 UTC werd de Space Shuttle Atlantis gelanceerd vanaf Kennedy Space Center.
Aan boord van deze vlucht waren de EURECA, TSS-1 en zeven astronauten.
De European Retrievable Carrier (EURECA) werd door technische problemen een dag later in de ruimte gezet en ook tijdens het in een juiste omloopbaan brengen ging het niet zonder problemen, echter kwam uiteindelijk in de juiste baan om de aarde terecht.
Tijdens de tijd dat de EURECA in de ruimte was werden er experimenten uitgevoerd door de landen van de ESA. Ook waren er kleine telescopen aan boord voor ozon observatie, de EURECA werd weer naar de aarde teruggebracht tijdens de STS-57 vlucht.
Door vertraging van de EURECA werd ook de Tethered Satellite System 1 (TSS 1) een dag later in de ruimte gezet. Maar ook hier ging het mis, de satelliet zou 20 kilometer buiten de Space Shuttle aan een tetherlijn worden gebracht maar kwam niet verder dan 262 meter. Hierdoor konden een beperkt aantal experimenten worden uitgevoerd.
Na een verblijf van bijna acht dagen maakte de Atlantis op 8 augustus een veilige landing op Kennedy Space Center Shuttle Landing Facility.
Op 15 augustus om 22:18 UTC werd vanaf Baikonur Cosmodrome de eerste VDU boegschroefeenheid voor de MIR gelanceerd.
Deze VDU thruster werd gemonteerd op de Sofor-ligger van de Kvant1 module, om zo het mogelijk te maken dat er een effectievere rolcontrole plaatsvindt in plaats van de stuwraketten op het centrale kernblok van het ruimtestation MIR.
Deze 700 kilogram wegende thruster zat in een langwerpig blok van 2,2 meter en gaf een brandstofbesparing van 85%.
Op 12 september om 14:23 UTC werd de Space Shuttle Endeavour gelanceerd vanaf lanceerbasis Kennedy Space Center.
Aan boord van deze vlucht waren de Spacelab Long Module 2 en zeven astronauten.
De missie had als hoofddoel onderzoek van de microzwaartekracht in materialen en levende organismen.
Na een verblijf van bijna achtdagen maakte de Endeavour op 20 september een veilige landing op Kennedy Space Center Shuttle Landing Facility.
Foto v.l.n.r.: Zittend; Jerome Apt en Curtis Brown. Staand; Nancy Jan Davis, Mark Lee, Robert Gibson, Mae Jemison en Mamoru Mohri.
Op 25 september om 17:05 UTC lanceerde de NASA vanaf lanceerbasis Cape Canaveral de Mars Observer.
De ruimtesonde Mars Observer werd gelanceerd om het magnetisch veld, de atmosfeer en het klimaat van Mars te onderzoeken, echter na een lange reis door het heelal ging de communicatie verloren drie dagen voordat de ruimtesonde in een baan zou worden gebracht.
De diverse pogingen om de communicatie te herstellen waren niet succesvol, waardoor de missie als verloren kon worden beschouwd.
Foto v.l.n.r.: Zittend; Michael Baker, James Wetherbee en Steven Maclean. Staand; Charles Veach, Tamara Jernigan en William Shepherd.
Op 22 oktober om 17:09 UTC werd de Space Shuttle Columbia gelanceerd vanaf lanceerbasis Kennedy Space Center.
Aan boord van deze vlucht waren een satelliet, de CTA, de USMP 1 en zes astronauten.
De missie had als hoofddoel het uitzetten van de satelliet en verder werd er onderzoek verricht in het United States Microgravity Payload 1.
Een Canadees experiment CANEX 2 genaamd was het tweede doel van de missie, hierbij werd de Canadian Target Assembly (CTA) ingezet om gegevens te verzamelen.
Na een verblijf van bijna achtdagen maakte de Columbia op 1 november een veilige landing op Kennedy Space Center Shuttle Landing Facility.
Op 2 december om 13:24 UTC werd de Space Shuttle Discovery gelanceerd vanaf lanceerbasis 2 Kennedy Space Center.
Aan boord van deze vlucht waren zeven satellieten en vijf astronauten.
De missie had als hoofddoel het uitzetten van de satellieten.
Zes kalibratie satellieten konden niet uitgezet worden en werden weer terug naar aarde gebracht.
Na een verblijf van bijna achtdagen maakte de Discovery op 8 december een veilige landing op Edwards Air Force Base.
Foto v.l.n.r.: Voor; Guion Bluford en James Voss. Achter; David Walker, Robert Cabana en Michael Clifford.